Alvin Plantinga
Alvin Plantinga (Ann Arbor (Michigan) 15 november 1932) is een hedendaagse Amerikaanse filosoof van Friese afkomst, bekend om zijn werk in de metafysica en de godsdienstfilosofie. Hij wordt alom gezien als een van de vooraanstaandste filosofische apologeten van het christelijk geloof.
Inhoud |
[bewerk] Leven
Plantinga kreeg een studiebeurs voor de Universiteit van Harvard, maar verliet die in 1951 om te gaan studeren aan Calvin College te Grand Rapids, Michigan, waar William Henry Jellema filosofie gaf. Na Calvin studeerde Plantinga aan de Universiteit van Michigan (1954–1955, samen met toekomstige uitblinkers als William Alston, William Frankena en Nancy Cartwright) en ontving zijn doctoraat van de Universiteit van Yale (1955–1958). Hij begon met lesgeven aan de Wayne State Universiteit en gaf bijna twintig jaar les aan Calvin College, zijn alma mater, voordat hij – als calvinist – overstapte naar de Rooms-Katholieke Universiteit van Notre Dame.
[bewerk] Filosofie
De wijsgerige ontwikkeling van Plantinga vertoont een hoge mate van inhoudelijke continuïteit. Daarom is het weinig zinvol om verschillende periodes af te bakenen. Een aantal keren heeft hij nieuwe discussievelden in de analytische wijsbegeerte aangeboord. Aan de hand van deze discussies zal zijn filosofie behandeld worden.
In de zestiger jaren toont Plantinga aan dat het onterecht is om de middeleeuwse godsbewijzen af te schrijven. Volgens hem was het geloof wel degelijk rationeel. Hij herformuleerde het ontologisch godsbewijs opnieuw. Hierbij maakte hij gebruik van de modale logica.
In de begin van de jaren zeventig richtte Plantinga zich op het probleem van het kwaad. Sommige filosofen stelden dat het kwaad in de wereld onverenigbaar was met het bestaan van een goede en almachtige God. Eén van deze filosofen was J.L. Mackie. Plantinga reageerde hierop in zijn boek: God, Freedom and Evil (1974). Zijn argument is de zogenoemde free will defense. Dit gaat terug op Augustinus. Hierin laat hij zien dat als mensen in principe moreel vrij en verantwoordelijk zijn, dat dan het bestaan van een almachtige en volmaakt goede God logisch gezien niet strijdig is met het kwaad in de wereld. Het bestaan van God is dus niet onwaarschijnlijk door het kwaad in de wereld.
In de jaren tachtig opent Plantinga samen met zijn collega Nicholas Wolterstorff het debat over de gedachte dat het geloof op redelijke argumenten gebaseerd moet zijn. Volgens hen was het geloof in God zó fundamenteel, dat het niet op andere overtuigingen gebaseerd is, maar dat het geloof dient als basis voor alle andere overtuigingen. Hiermee keren ze zich tegen het zogeheten funderingsdenken.
In de jaren negentig richt Plantinga zich op het naturalisme. Het naturalisme is een vorm van atheïsme die niet alleen de biologische soorten, maar ook het ontstaan van normen en waarden en godsdienst evolutionistisch tracht te verklaren. Plantinga toont aan dat het naturalisme niet kan verklaren hoe het mogelijk is dat mensen zaken kunnen kennen. Over deze materie schrijft hij een trilogie: Warrant (waarborg).
[bewerk] Beknopte bibliografie
- The Ontological Argument (1965) LCC 65-10634
- God and other minds (1967)
- The Nature of Necessity (1974)
- God, Freedom, and Evil (1974)
- Does God Have a Nature? (1980)
- Warrant and Proper Function (1993)
- Warrant the Current Debate (1993)
- Warranted Christian Belief (2000)