Charles Ruijs de Beerenbrouck
Jhr.Mr. Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck (Roermond, 1 december 1873 - Utrecht, 17 april 1936) was een Nederlands premier in de jaren 1918-1925 en van 1929-1933.
Jonkheer mr. Charles Ruijs de Beerenbrouck was de zoon van jonkheer Gustave Ruijs de Beerenbrouck (1842-1926), minister van Jusitie in het kabinet Mackay (grondlegger van de arbeidsinspectie en de eerste sociale wet) en later gouverneur van Limburg (1893-1918).
Charles Ruijs de Beerenbrouck studeerde rechten in Leiden en promoveerde in 1895. Hij was daarna enige tijd advocaat.
Van 1901 tot 1905 werkte hij bij het Openbaar Ministerie en was gemeenteraadslid in Maastricht en later kamerlid voor de Bond van rooms-katholieke Kiesverenigingen (later: rooms-katholieke Staatspartij).
In 1918 volgde hij zijn vader op als commissaris van de koningin in Limburg. Maar enige maanden later schoof formateur mgr. Nolens hem naar voren als Minister-President. De katholieken waren bij de eerste verkiezingen volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging de grootste fractie geworden. Maar Nolens, een priester, als eerste minister was ondenkbaar, in de eerste plaats voor de koningin.
Op 9 september 1918 ging het eerste kabinet Ruijs de Beerenbrouck van start onder de tot dan toe jongste en eerste katholieke Nederlandse premier. Ruijs trad tevens op als minister van Binnenlandse Zaken. Twee nieuwe departementen werden opgericht: onderwijs (De Visser, CHU) en Arbeid (Aalberse, RKSP).
De regering werd kort na aantreden geconfronteerd met de revolutiedreiging (van onder andere Troelstra) die echter spoedig overging. De regering slaagde er vrij succesvol in om de door de Eerste Wereldoorlog ontstane economische crisis te bezweren.
In 1922 werd hij na de verkiezingen opnieuw premier. Nadat de door het kabinet ingediende Vlootwet werd afgewezen door de Tweede Kamer diende hij zijn ontslag in, hetgeen koningin Wilhelmina afwees. Na moeizaame onderhandelingen binnen het kabinet kon hij verder regeren. De regering trad uiteindelijk in 1925 toch af. In dat zelfde jaar werd hij voorzitter van de Tweede Kamer (tot 1929). In 1927 werd hij minister van Staat.
In 1929 vormde hij zijn derde (en laatste) kabinet. Hij bekleedde naast het premierschap ook het ministerschap van Binnenlandse Zaken en korte tijd dat van Landbouw. Dit kabinet werd, toen de economische crisis in Nederland ook duidelijk werd, vooral een crisiskabinet. Na zijn aftreden als premier in 1933 was hij tot zijn dood in 1936 opnieuw kamervoorzitter.
Ruijs de Beerenbrouck speelde ook een belangrijke rol in het katholieke verenigingsleven (men zou kunnen zeggen: binnen de katholieke zuil), waaronder al tijdens zijn studietijd als eerste voorzitter van de Leidse studentenvereniging Augustinus, en in de strijd tegen het alcoholisme. Ook is hij, in twee perioden, lid geweest van het curatorium van de R.K. Leergangen, namelijk van 1912 tot 1919 en van 1925 tot 1929.