Condensatie
In de eenvoudigste betekenis van dit woord is condensatie het van gas- of damp-vorm overgaan naar vloeibare vorm.
Wanneer warme, vochtige lucht afkoelt, zal de waterdamp in deze lucht condenseren. Dat komt omdat warmere lucht meer water kan bevatten dan koude lucht. Denk daarbij maar aan stoom, waarbij de lucht bijna 100% water bevat, terwijl het duidelijk is dat als het vriest, de lucht maar heel weinig water kan bevatten (het bevriest dan immers). Dit is goed in een woning waar te nemen als na lang douchen de waterdamp is gecondenseerd tegen de koudere spiegels en de tegels. Condensatie geschiedt doordat de lucht door het koudere oppervlak afkoelt en zodoende het dauwpunt bereikt. Een ander voorbeeld is de dauw, waarbij 's nachts de lucht afkoelt en het water in die lucht neerslaat (condenseert). De absolute vochtigheid in de lucht neemt dus af met de temperatuur, terwijl daardoor dus bij een temperatuurdaling de relatieve vochtigheid zal toenemen.
Bij condensatie van vocht uit de lucht komt warmte vrij, deze is gelijk aan het omgekeerde van de verdampingswarmte.
Bij de overgang van damp naar vloeistof wordt de dichtheid van - in dit geval - water vele malen groter, omdat de watermoleculen in de vloeistof elkaars buren worden, terwijl ze in de dampfase los van elkaar door de ruimte bewegen. De letterlijke vertaling van condensatie is dan ook: verdichting.
In ruimere zin wordt het woord in de wetenschap voor ieder proces gebruikt waarbij entiteiten die eerst onafhankelijk van elkaar waren voortaan gezamenlijk gedrag vertonen. Een voorbeeld hiervan is de Bose-Einstein condensatie.