Hallenkerk
De hallenkerk is een kerk met meerdere beuken, waarvan de zijbeuken ongeveer even hoog en soms ook even breed zijn als de middenbeuk.
Deze vorm van kerkbouw werd ontwikkeld in de romaanse stijl maar komt voornamelijk voor in de gotiek. De beuken kunnen elk van een eigen kap zijn voorzien maar ook worden gedekt door een enkel zadeldak. Een voorbeeld van de laatste variant is de Duitse Stufenhalle, een in Westfalen veel voorkomend type hallenkerk.
[bewerk] Hallenkerken in Nederland
Voorbeelden in Nederland zijn o.a. de Martinikerk in Groningen, de Jacobikerk in Utrecht, de Sint-Joriskerk in Amersfoort en de Oude Kerk van Amsterdam. De grootste hallenkerk van Nederland is de Grote of Sint Nicolaaskerk in Edam. In de meeste gevallen ontstond een hallenkerk door het vergroten van een basiliek of pseudo-basiliek, waarbij het voormalige transept vaak werd opgenomen in de nieuwe zijbeuken. Met name in de provincie Overijssel werd een aantal kerken echter meteen als hallenkerk gebouwd, waaronder een aantal tweebeukige kloosterkerken in Zwolle, Deventer en Kampen. Vooral bedelorden als de Dominicanen en Franciscanen kregen een voorkeur voor de hallenkerk, omdat dit type kerk meer mensen kon bevatten voor hun prediking.
Een variant op de hallenkerk is het Haagse hallentype waarbij de traveeën van een zijbeuk voorzien zijn van een topgevel en een eigen kap dwars op de lengterichting van het schip.
De architect Alfred Tepe bouwde in de 19e eeuw een aantal hallenkerken in neo-gotische stijl, o.a. te Vianen en IJsselstein. Carl Weber bouwde een aantal kerken volgens het voorbeeld van de Stufenhalle, onder meer in Vijlen en Puiflijk.
Hetzelfde principe als van de hallenkerk is van toepassing op het hallenhuis, een boerderijtype dat gangbaar was in Midden-Nederland. Een vrijstaande gebintconstructie verdeelt het huis in drie delen.