Kwartje
Kwartje was de populaire naam van het vijfentwintigcentsstuk, een munt in het Nederlandse muntstelsel uit het koninkrijk (zie ook: Geschiedenis van de Nederlandse gulden). De naam is uiteraard afkomstig van zijn waarde van een kwart gulden, al heeft de waardeaanduiding altijd "25 cent" geluid. De populaire Bargoense naam van de munt was heitje (afkomstig van het Hebreeuwse he "vijfde letter van het alfabet"). Het kwartje heeft geen voorgangers uit de tijd van de Republiek.
In de eerste jaren van het nieuwe muntstelsel werd het kwartje gemunt in zilver van laag allooi. Het was voor hedendaagse begrippen vrij groot. Vanaf 1877, onder koning Willem III, werd het kwartje, met het dubbeltje en de stuiver, kleiner van formaat, terwijl het zilvergehalte toenam tot 0,640. Deze omvang zou het kwartje tot aan de afschaffing van de gulden behouden, uitgezonderd tijdens de Duitse bezetting: toen was het zinken kwartje veel groter, om het van de andere zinken munten te kunnen onderscheiden (het kwartje was de hoogste muntwaarde die in zink werd aangemaakt). Vanaf 1948 gebruikte men nikkel voor de munt.
Het kwartje was een vrij ongewone coupure: in de meeste muntstelsels kende en kent men munten van twintig cent. Zo ook bij de euro. De naam kwartje ging dan ook niet over op één van de euromunten. Heel af en toe gebruikt men in Nederland de term "kwartje" nog voor een bedrag van 25 eurocent in een willekeurige samenstelling van munten. De munt leeft echter vooral voor in gezegden als
- Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.
- Een heitje voor een karweitje. Padvinders gingen daarmee medio twintigste eeuw langs de deuren om klusjes te doen met een kwartje als beloning.
Ook in België kende men ooit een munt die "kwartje" genoemd werd: dit was een grote nikkelen munt met een gat erin ter waarde van 25 centime. Dit kwartje muntte men in de eerste helft van de twintigste eeuw.
[bewerk] Trivia
- Door de Nederlandse overheid werd het kwartje van Kok ingevoerd.