Moedertaal
Een moedertaal (of T1) is een taal die tijdens de jeugd, zonder formeel taalonderwijs, wordt verworven. Kenmerkend voor moedertaalsprekers van een taal zijn de intuïties die zij hebben over wat in hun taal al dan niet gezegd kan worden.
Het vermogen een taal zonder formeel onderricht op een hoog niveau te verwerven slijt langzamerhand af. In de moderne taalkunde wordt het intreden van de puberteit doorgaans als afsluiting beschouwd van de zogenaamde kritische periode, waarin moedertaalverwerving mogelijk is.
Een taal die niet als moedertaal wordt beheerst, wordt meestal een tweede taal (T2) genoemd. Bij voldoende blootstelling in hun jeugd kunnen sprekers een groot aantal T1's verwerven. Twee- en meertaligheid is in grote delen van de wereld de norm. In de westerse landen verdringen de nationale standaardtalen de regionale variëteiten, en tendeert de bevolking naar eentaligheid.
Het verwerven van T2's gaat veel moeizamer dan van T1's en voor het op niveau houden van de kennis ervan is doorgaans een veelvuldig gebruik noodzakelijk. Onder taalkundigen is het gebruikelijk, bij T1's van 'verwerven' en bij T2's van 'leren' of 'aanleren' te spreken.
De bestudering van de eigenschappen van moedertalen (in tegenstelling tot tweede talen) vormt de kern van de Chomskiaanse taalkunde.