Monotypisch
Het bijvoeglijk naamwoord monotypisch wordt gebruikt in de biologie. Het betekent dat een taxon maar één soort telt. Voorbeelden van monotypische geslachten zijn:
- Feijoa
- Hypophthalmichthys (zilverkarper)
- Myrmecobius (buidelmiereneter)
Een voorbeeld van een monotypische onderfamilie is de Leimacomyinae, de groeftandbosmuizen. Voorbeelden van monotypische families zijn de Tarsipedidae, de slurfbuidelmuis, en de Ginkgofamilie.
Een synoniem voor "monotypisch" is "unispecifiek". Dit is eigenlijk zuiverder, omdat één soort evenveel types zal omvatten als ze infraspecieke taxa telt (zoals ondersoorten). Deze aanduiding wordt echter minder vaak gebruikt.