Nouvelle Théologie
De Nouvelle Théologie is een 20e-eeuwse stroming binnen de rooms-Katholieke theologie. De theologen die hun naam aan deze beweging verbinden, oefenden aanzienlijke invloed uit op en tijdens het Tweede Vaticaans Concilie. Voor dit concilie werd de stroming gezien en veroordeeld als een vorm van Neo-Modernisme.
Als eerste theoloog binnen deze vooral in Frankrijk ontstante stroming valt de jezuiet Henri de Lubac te noemen. Zijn boek Surnaturel: études historiques (1946) trok zeer snel de aandacht vanwege de kritiek op de scheiding tussen de bovennatuur, God en de hemel, en de "gewone" natuur, de wereld en de mensen. In de visie van de Nouvelle Théologie vallen theologie en dogmatiek niet los te zien van de historische ontwikkelingen. Deze historische, tijdgebonden dimensie van theologisch denken was eerder al naar voren gebracht door de dominicaan Marie-Dominique Chenu in zijn programmatische boek Une école de théologie: Le Saulchoir (1937), een boek dat in 1942 op de Index van Verboden Boeken werd geplaatst wegens ketterij.
Tot de groep van theologen die samen met de term Nouvelle Théologie worden aangeduid behoren verder Hans Urs von Balthasar, Yves Congar, Karl Rahner, Hans Küng en ook Edward Schillebeeckx. Theologen zoals Joseph Ratzinger en Jean Daniélou, waren lange tijd in dezelfde richting werkzaam, maar kozen later voor een iets gematigder theologie.
Uit de Nouvelle Théologie kwamen onder meer de tijdschriften Concilium (1965) en later het gematigder Communio (tijdschrift) (1972) voort.