Sovjetrepubliek der Bergvolkeren
De Sovjetrepubliek der Bergvolkeren (Russisch: Горская АССР; Gorskaja ASSR) was een kortstondige staat die ontstond op 20 januari 1921 door een conferentie in Vladikavkaz, waar door een aantal leiders van de bergvolkeren van de noordelijke Kaukasus werd ingestemd met aansluiting tot de Sovjet-Unie. Bij het opstellen was Stalin persoonlijk aanwezig. Dit verdrag viel in een tijd dat de Bolsjewieken nog bezig waren met het idee dat elke natie een eigen staat moest krijgen.
De bergvolkeren omvatten onder meer Ingoesjeten, Kabardijnen en Balkaren, Karatsjai, Osseten, Tsjerkessen en de Tsjetsjenen.
Er werd een aantal voorwaarden gesteld aan de republiek door de bergvolkeren:
- de wetgeving in de republiek moest gebaseerd zijn op de sjaria en de adat
- de republiek moest volledige autonomie hebben met betrekking tot binnenlandse zaken
- land dat in de geschiedenis was ontnomen aan de bergvolkeren door de tsaren moest worden teruggegeven
Het gebied besloeg 73.000 km² en de bevolking bedroeg ongeveer 800.000. Binnen de ASSR waren 6 nationale districten aangewezen voor de verschillende volkeren.
In november 1922 werd het Tsjetsjeense nationale district afgescheiden van de republiek en omgevormd tot de Tsjetsjeense autonome oblast om daarmee de nationalisering tegen te gaan en het gebied voor te bereiden op het communisme.
De staat verdween uiteindelijk op 7 juli 1924 toen de overige districten ook omgevormd werden tot autonome oblasten en de volkeren gedwongen werden om hun nationalistische idealen en verworvenheden af te leggen en de communistische collectivaties begonnen.
Het gebied bestaat nu uit de Russische autonome republieken Kabardië-Balkarië, Karatsjai-Tsjerkessië, Ingoesjetië, Noord-Ossetië en Tsjetsjenië.