Tractatus Logico-Philosophicus
De Tractatus Logico-Philosophicus (Traktaat over de logische filosofie), vaak afgekort tot Tractatus, is het eerste hoofdwerk van de Oostenrijks-Britse filosoof Ludwig Wittgenstein. Het boek is tevens het enige dat tijdens zijn leven gepubliceerd is. De Tractatus is oorspronkelijk in 1922 in het Duits gepubliceerd met als titel: Logisch-philosophische Abhandlung (Logisch-filosofische verhandeling).
In het voorwoord is Wittgenstein duidelijk over zijn bedoelingen. Hij schrijft dat de uitspraken in het boek definitief zijn en is van mening dat met de Tractatus de problemen van de filosofie opgelost zijn.
Het boek is opgebouwd uit een reeks aforistische, genummerde en mathematisch aandoende stellingen. Deze stijl is niet verwonderlijk, aangezien Wittgenstein oorspronkelijk ingenieur was.
De zeven basisuitspraken zijn:
- De wereld is alles wat het geval is.
- Wat het geval is (een feit) is het bestaan van standen van zaken.
- Het logische beeld van de feiten is de gedachte.
- De gedachte is een betekenisvolle zin.
- De zin is een waarheidsfunctie van elementaire zinnen.
- De algemene vorm van een waarheidsfunctie is: . Dit is de algemene vorm van een zin.
- Waar men niet over spreken kan, daarover moet men zwijgen.
De stellingen van het boek vormen geen deductief systeem en ze hoeven niet in een bepaalde volgorde te worden gelezen.
In het boek wordt niets gezegd over ethiek en waarden in het algemeen. Volgens Wittgenstein kan namelijk over waarden logischerwijze helemaal niets gezegd worden (stelling 7). De reden hiervoor is, volgens Wittgenstein, dat men in de taal niets kan uitdrukken dat niet 'in de wereld' is. Ethiek is transcendentaal en laat zich dus niet 'uitspreken' (Zie stelling 6.4 en verder).
[bewerk] Wittgenstein en de Tractatus Logico Philosophicus
Wittgenstein dacht met de Tractatus een oplossing te hebben gevonden voor alle filosofische problemen en trok zich na de voltooiing hiervan dan ook voor lange tijd terug uit het wetenschappelijk leven.
Wittgenstein tracht vast te stellen hoe het mogelijk is, duidelijke uitspraken te doen over de werkelijkheid. Hij wenst een methode te ontwikkelen waarbij duidelijk kan worden aangetoond, dat er van onzinnig taalgebruik sprake is. In dit licht moet men de filosofie van Wittgenstein dan ook bezien als taalkritiek. Filosofie wordt hierbij een activiteit die onder of boven de wetenschappen staat en die wetenschappelijke uitspraken toetst op hun waarheidsgehalte dan wel juiste taalgebruik. Filosofische problemen blijken schijnproblemen te zijn die als sneeuw voor de zon verdwijnen wanneer duidelijk is, dat op een onjuiste manier gebruik wordt gemaakt van taal om iets over de werkelijkheid te zeggen.
Om een duidelijke uitspraak te kunnen doen over de werkelijkheid is het eerst zaak, goed te omschrijven hoe die werkelijkheid in elkaar zit. De Tractatus begint dan ook met de uitspraak: “De wereld is alles wat het geval is.”
Voor Wittgenstein betekent deze uitspraak dat de wereld is opgebouwd uit objecten, die onderling combinaties vormen. Deze combinaties vormen op hun beurt ook weer nieuwe combinaties, zodat uiteindelijk een complex geheel ontstaat. Onder object moet men hier verstaan, een deeltje dat niet meer deelbaar is. Wittgenstein heeft zich nooit uitgelaten over de aard van het object. Hij wilde zich beperken tot de logica en het object zou evengoed een andere natuurkundige betekenis kunnen hebben. Objecten zijn de werkelijke bouwstenen van onze wereld en zij representeren de onveranderlijke substantie van de wereld.
Wat wel verandert zijn de configuraties van de objecten. Objecten die onderling in een bepaalde combinatie staan, noemt Wittgenstein een feit. Indien er nu in een hypothetische wereld een aantal basisdeeltjes bestaan, dan is het afhankelijk van hun eigenschappen welke mogelijke combinaties er onderling tot stand komen. De eerst gevormde combinaties kunnen basisfeiten genoemd worden. Deze basisfeiten kunnen onderling ook weer combinaties vormen en zo ontstaan er meer complexere combinaties. Het aantal combinaties dat uiteindelijk gevormd kan worden is niet oneindig en is afhankelijk van de eigenschappen van de basisdeeltjes. Indien men de eigenschappen van een basisdeeltje zou kennen, dan zou men ook alle mogelijke configuraties kennen waarin dit basisdeeltje kan voorkomen. Alle mogelijke combinaties liggen dus al vast wanneer men de eigenschappen van de basisdeeltjes kent. Als Wittgenstein dan ook later in zijn Tractatus de uitspraak doet, dat de vrije wil een illusie is, dan bedoelt hij daarmee dat het aantal mogelijke combinaties niet onder invloed staat van de wil van de mens.
Wittgenstein ziet de wereld dus als het geheel van de feiten, de objecten zijn alleen van belang voor zover ze onderdeel zijn van een feit. Hoe is de mens nu in staat een geldige uitspraak over deze wereld van de feiten (combinaties) te doen? Om dit te bewerkstelligen, moet er een connectie bestaan tussen het subject en de werkelijkheid. Deze connectie verloopt middels de gedachte.
In zijn gedachte kan de mens zich een logisch beeld vormen van een bepaald feit uit de werkelijkheid. Een logisch beeld betekent hier, dat de samenhang tussen de objecten in de gedachte overeenkomt met samenhang van de objecten in de werkelijkheid. Met behulp van taal kunnen wij deze gedachte uitdrukken, zodat ze voor anderen begrijpbaar is.
Een zinvolle uitspraak over de werkelijkheid is er dus een, waarbij de objecten in de zin qua logische samenhang overeenkomen met de logische samenhang in de werkelijkheid. Op deze manier fungeert taal als een afbeelding van de werkelijkheid. Een zin bezit een logische vorm (het is niet zomaar een opeenvolging van woorden), dit betekent dat een zin de mogelijkheid heeft een bepaald feit uit de werkelijkheid te omschrijven.
Om werkelijk te bepalen of een zin (wetenschappelijke uitspraak) juist is of onjuist dient zij geverifieerd te worden met de werkelijkheid. Dit is de enige juiste wetenschappelijke methode die gevolgd dient te worden. Het gaat volgens Wittgenstein in de wetenschap om het kennen van de basisfeiten, zodat alle hieruit voortvloeiende combinaties gekend zijn. Deze combinaties kunnen dan vervolgens in zinnen worden gegoten zodat een volledige beschrijving van de werkelijkheid ontstaat.
De wetenschap heeft een beperkte scoop, het draait erom te onderzoeken hoe feiten zijn.
Het antwoord op de vraag waarom basisdeeltjes zijn zoals ze zijn, behoort niet tot de taak van de wetenschap. Het antwoord hierop ligt buiten onze wereld, het is het mystieke.
Wittgenstein verwoordt dit in de uitspraak: “Het is niet hoe dingen zijn in de wereld dat mystiek is, maar dat ze bestaat” (6.44).
Wittgenstein maakt in zijn Tractatus ook onderscheid tussen datgene wat gezegd kan worden en datgene wat getoond kan worden. Wat zich niet laat uitspreken behoort niet tot de wereld van de feiten, doch dat laat zich in bepaalde gevallen wel tonen. Dit geldt onder andere voor de logica, de ethiek, de esthetiek en de religie. De logische vorm die een zin bezit laat zich zelf niet uitspreken, doch toont zich direct aan ons. We weten direct wat het geval is wanneer we een zin lezen of horen. De wereld is als het ware doorvlochten met logica, we zouden ons niet eens een beeld kunnen vormen van een onlogische wereld. Evenzogoed is een waardeoordeel binnen de ethiek en de esthetiek onmogelijk, daar alle feiten in de wereld van gelijke waarde zijn. Toch tonen de schoonheid en het goede zich aan ons en dringen zich aan ons op. Ook het godsidee toont zich en bekruipt onze gedachte keer op keer en zet ons aan tot uitspraken die onzinnig zijn.
De mens staat niet in de wereld, maar hij is de grens van zijn wereld. De mens is een metafysisch wezen en nergens in onze wereld zal men een metafysisch wezen aantreffen. Een medemens wordt door ons alleen gekend in zoverre hij een combinatie van atomen is, alles wat daar buiten valt, behoort niet tot ons kenapparaat en is dus per definitie niet kenbaar.
Wat de mens een metafysisch wezen maakt is zijn mogelijkheid zich bewust te worden van de feiten in zijn kenbare wereld, waarvan hij zelf de grens is. Dit bewustzijnsproces ligt buiten de totaliteit van de feiten en daarom is er geen zinvolle uitspraak over te doen, maar het toont zich wel.
Wittgenstein heeft aangegeven dat zijn stellingen niet zinvol zijn volgens zijn eigen criteria, want zijn stellingen behoren niet tot de feiten in de wereld en kunnen als zodanig dan ook geen aanspraak maken op de waarheid. Maar zo zegt hij, men moet als het ware mijn stellingen gebruiken als een ladder om het probleem te boven te komen zodat alles duidelijk wordt, waarna men de ladder om kan gooien.
[bewerk] Externe links
Bron(nen): |
|