Beatrice Portinari
Beatrice Portinari, waarschijnlijk Bice Portinari, maar kortweg vrijwel altijd Beatrice genoemd, was de muze van Dante Alighieri, de belangrijkste Italiaanse dichter. Ze leefde van 1266 tot 1290.
Over Beatrice is vrij weinig bekend. Wat wij van haar weten is afkomstig van de vroegste commentatoren op Dante's werk (Dante's zoon Pietro Alighieri, Giovanni Boccaccio) of is afkomstig uit zijn eigen geschriften. Men weet dat zij ongeveer even oud was als Dante, en dat ze Dante ontmoette toen hij negen en later toen hij achttien was. Intiem contact is er nooit geweest. De dichtste benadering was een wederzijdse groet, die Dante tot extase bracht, waarna hij haar in zijn poëzie begon te verheerlijken.
In 1289 stierf haar vader Folco Portinari en in 1290 zijzelf. Vanaf dit moment was zij voor Dante een soort engel en een essentieel onderdeel van zijn religieuze denken, zoals vaker voorkwam bij de dolce stil nuovo, de dichterlijke stroming waartoe Dante behoorde.
Na haar dood schreef Dante in 1292 en 1293 zijn Vita Nuova (Het Nieuwe Leven), waarin hij zijn liefde beschreef en haar persoon de meest verheven gaven toedichtte. In de De goddelijke komedie, Dante's hoofdwerk waaraan vanaf 1302 gewerkt werd, wordt Beatrice gebruikt als de personificatie van het Goede en het Geloof.
Over wat Beatrice's functie in Dante's literatuur precies is, verschillen de meningen. Sommigen zijn van mening dat zij in zijn literatuur alleen gebruikt wordt als archetype, terwijl anderen de liefde die Dante beschrijft niet allegorisch, maar letterlijk interpreteren.