Pensioenfonds
Een pensioenfonds is een organisatie die zich ten doel stelt om na pensionering uitkeringen (pensioen) te doen aan deelnemers aan het fonds, die daartegenover, gedurende hun werkzame leven, pensioenpremie hebben betaald.
Dit artikel beschrijft een pensioenfonds enigszins vanuit de Nederlandse situatie. De macro-economische omgeving van pensioenfondsen en de problemen die dit voor pensioenfondsen met zich meebrengen zijn echter in andere (ontwikkelde) landen vergelijkbaar.
Inhoud |
[bewerk] Plaats in het stelsel van oudedagsvoorzieningen
In het stelsel van oudedagsvoorzieningen worden pensioenfondsen vaak aangeduid als de tweede pijler. De eerste pijler van de oudedagsvoorziening wordt dan gevormd door een basisvoorziening, meestal van overheidswege georganiseerd, een groot deel van de bevolking omvattend, en meestal betaald door middel van een omslagstelsel: er is geen sprake van fondsvorming. (Het met de uitvoering belaste fonds zal wel vaak over enige reserves beschikken, doch deze zijn gering in verhouding tot de totale verplichtingen.) De Nederlandse eerste pijler is de AOW.
De tweede pijler wordt gevormd door pensioenfondsen. Deelname aan een pensioenfonds is veelal gerelateerd aan een arbeidsverhouding. De pensioenpremie wordt betaald door werkgever en/of werknemers, meestal door beide. De pensioenrechten worden in de loop van de dienstbetrekking opgebouwd, en zijn gerelateerd aan het verdiende salaris en de duur van de dienstbetrekking. Er vindt wel fondsvorming plaats. Deelname aan een pensioenfonds is meestal voor de betrokken werknemers verplicht.
De derde pijler wordt gevormd door pensioenvoorzieningen op vrijwillige basis, vaak ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij. Deze vorm is met name bedoeld voor personen die niet in dienstbetrekking werkzaam zijn, en voor personen wier pensioen anders ontoereikend zou zijn, en dit op deze wijze willen verbeteren.
[bewerk] Taak
Een gekapitaliseerd pensioenfonds heeft tot taak die premies op een zodanige wijze te beleggen, dat een optimaal rendement daarover wordt behaald, bij een zo laag mogelijk risico, zodat er een zo groot mogelijke kans is dat gedane toezeggingen omtrent het pensioen ook inderdaad kunnen worden nagekomen. Hierbij zijn zeer lange perioden betrokken: dat pensioen loopt door tot het overlijden van een deelnemer (en, in veel gevallen, tot het overlijden van diens partner).
[bewerk] Beleid
Een pensioenfonds heeft bij zijn beleidsvorming en -uitvoering te maken met diverse tegengestelde belangen, die voortdurend tegen elkaar moeten worden afgewogen. Tussen de bij de diverse bij een pensioenfonds betrokken groepen personen kunnen (forse) belangenconflicten ontstaan.
In het kort kan gezegd worden dat een pensioenfonds een optimale balans moet vinden tussen zo laag mogelijke premies nu (te betalen door de huidige deelnemers, zogeheten actieven), en zo hoog mogelijke uitkeringen voor de huidige gepensioneerden (de zogeheten post-actieven) zowel als de toekomstige gepensioneerden, dus de huidige actieven. Daarbij moet men ook de eigen financiële gezondheid in de gaten houden, zowel nu als in de (verre) toekomst.
Dit alles vindt plaats in een per definitie onzekere omgeving, aangezien hierbij ramingen gemaakt moeten worden van de ontwikkeling van de uitgaven zowel als van de beleggingsopbrengsten over een lange reeks van jaren in de toekomst.
In het lemma asset-liability management wordt hierop nader ingegaan.
[bewerk] Ontwikkelingen
In de periode 2000-2002 daalden de aandelenkoersen, wat bij vrijwel alle pensioenfondsen heeft gezorgd voor een duidelijke verslechtering van de vermogenspositie. Hoewel de aandelenmarkten globaal inmiddels op hun niveau zijn teruggekomen zijn de solvabiliteitseisen in Nederland aanzienlijk verhoogd. De hierboven aangeduide tegenstellingen zijn daardoor scherper aan het licht gekomen. De meeste Nederlandse pensioenfondsen zijn met ingang van 2005 overgegaan tot een premieverhoging. Tevens zijn pensioenfondsen op grote schaal overgegaan van een eindloonregeling op een middelloonregeling, en is de onvoorwaardelijke indexatie (zowel van opgebouwde pensioenrechten als ingegane pensioenen) vervangen door een voorwaardelijke, en in de praktijk vaak slechts gedeeltelijke indexatie. De vermogensverhoudingen zijn vanaf 2004 verbeterd.
De combinatie van (over het algemeen) goede beleggingsresultaten in 2005, en de hierboven genoemde ingrepen in de pensioenregelingen, hebben ervoor gezorgd dat de meeste Nederlandse pensioenfondsen per ultimo 2005 over een duidelijk verbeterde vermogenspositie beschikten. De sector als geheel lijkt hiermee (voor dit moment, en per die datum) uit de gevarenzone te zijn.
Een dekkingsgraad blijft echter "kwetsbaar": een comfortabel ogende dekkingsgraad kan door een paar slechte dagen op de aandelenbeurs, of door een daling van de kapitaalmarktrente, met procentpunten dalen. (De omgekeerde situatie deed zich voor over het tweede kwartaal van 2006: pensioenfondsen hadden -over het geheel genomen- negatieve beleggingsresultaten, doch de gestegen marktrente leidde tot een zodanige daling van de contante waarde van de verplichtingen dat het netto-effect op de vermogenspositie positief was. Zo zagen ABP en PGGM hun dekkingsgraad met enkele procentpunten toenemen. Over het derde kwartaal van 2006 werkte het andersom: ondanks goede beleggingsresultaten zagen ABP en PGGM hun dekkingsgraad afnemen door een relatief sterkere stijging van de waarde van hun verplichtingen, nadat deze contant waren gemaakt tegen een gedaalde kapitaalmarktrente.)
[bewerk] Effecten voor de deelnemer
De effecten van de hierboven geschetste ontwikkelingen voor deelnemers aan een pensioenregeling zijn tamelijk ingrijpend. Met name de overgang op een middelloonstelsel hebben vermoedelijk forse gevolgen voor de hoogte van het uiteindelijk te bereiken pensioen, die slechts gedeeltelijk worden opgevangen door andere maatregelen (zoals de in veel gevallen plaatsgevonden hebbende verhoging van de pensioenopbouw van 1,75% per dienstjaar naar 2%). Het "standaardpensioen" van 70% van het laatstverdiende salaris (bij 40 dienstjaren) zoals dat in het verleden min of meer gebruikelijk was, zal naar alle waarschijnlijkheid niet meer gehaald kunnen worden.
[bewerk] Huidige regelgeving in Nederland
De hierboven aangeduide verslechterde vermogensposities waren voor de toezichthouder op de Nederlandse pensioensector, de Pensioen- en Verzekeringskamer (sedert 1 november 2004 opgegaan in De Nederlandsche Bank), aanleiding geweest om scherpere regelgeving te (gaan) ontwikkelen, waarbij de pensioenfondsen gehoord werden. Dit staat bekend als het nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK); de exacte inhoud van de voorschriften is op het moment van schrijven nog in ontwikkeling. De hoofdlijnen liggen echter op dit moment (april 2006) redelijk vast. Dit project hangt ten dele samen met de komst van de International Financial Reporting Standards.
[bewerk] Waardering tegen marktrente
De meest ingrijpende wijziging is deze, dat de vaste rekenrente voor de waardering van de verplichtingen zal worden vervangen door het waarderen van de verplichtingen conform een yieldcurve. Het gaat hierbij om de vraag wat de huidige waarde is van de totale stroom pensioenbetalingen, zoals die gedaan moeten vanaf "deze maand" tot "het moment waarop de langst levende gerechtigde is overleden". Voor de vraag wanneer de gerechtigden (statistisch gezien) zullen overlijden, worden sterftetabellen gehanteerd. Daaruit vloeien ramingen omtrent per jaar te betalen bedragen voort. Die bedragen-per-jaar worden contant gemaakt, in het oude systeem tegen een vaste, door DNB voorgeschreven rente (vaak 4%, in een omgeving van lager kapitaalmarktrente lager), in het nieuwe systeem tegen een rente die op het moment van berekenen van toepassing is voor leningen met een looptijd gelijk aan de looptijd van die verplichting. De gevolgen hiervan kunnen aanzienlijk zijn. Als de rente daalt, stijgt namelijk de waarde van de pensioenverplichtingen, terwijl naar alle waarschijnlijkheid de waarde van de aandelenportefeuille tegelijkertijd daalt, want een dalende rente is een teken van een slechte economische conjunctuur. Een dalende rente verhoogt daarentegen de waarde van obligaties.
[bewerk] Duration-matching?
Hoe de gevolgen van een dalende (respectievelijk stijgende) marktrente uitpakken op het saldo van rechten en verplichtingen van het pensioenfonds (in het jargon aangeduid als "het surplus") is echter niet bij voorbaat vast te stellen. De effecten van een wijziging van de rentestand op aandelenkoersen is niet van te voren te voorspellen. De effecten van een wijziging van de rentestand op de contante waarde van een toekomstig bedrag, hetzij een verplichting (tot het betalen van een pensioen), hetzij een recht (op ontvangst van rente of aflossing van een obligatie), zijn in beginsel gelijk. Van een symmetrie waarbij de contante waarde van de rechten in gelijke mate verandert als de contante waarde van de verplichtingen is echter alleen sprake als de duration van beide gelijk is. Dit is in de praktijk echter moeilijk te realiseren: de duration van de verplichtingen is bij de meeste pensioenfondsen zeer lang, en een dergelijke duration is met een normale vastrentende beleggingsportefeuille vaak niet goed te realiseren.
Het resultaat is dat er vaak sprake is van een verschil in duration, in het jargon aangeduid als "duration-mismatch". De gevolgen daarvan kunnen voor de waarde van het surplus zowel positief (bij een rentestijging) als negatief (bij een rentedaling) zijn.
[bewerk] Vermogensbuffers voor aandelenbeleggingen
Voor aandelen is een directe koppeling met de duration van de verplichtingen niet goed mogelijk. Het ramen van de duration van een aandeel (of een aandelenportefeuille) vergt zodanige aannames dat het resultaat van een dergelijke rekenexercitie niet goed bruikbaar is. In verband hiermee schrijft het nFTK voor aandelenbeleggingen aparte vermogensbuffers voor. Deze buffers dienen bij de verplichtingen opgeteld te worden, en gaan daarmee ten laste van het surplus.
[bewerk] Ongewenste effecten?
De voorschriften van het nFTK vormen daarmee een (door sommige pensioenfondsen als sterk, zo niet belemmerend, ervaren) impuls om minder in aandelen te beleggen en meer in obligaties. Dit speelt met name in een omgeving van een lage marktrente: de contante waarde van de verplichtingen is dan hoger, zodat de waarde van het surplus geringer is, en de voor aandelen aan te houden buffers eerder als knellend ervaren worden. Het pensioenfonds wordt dan, door de werking van het stelsel, genoopt tot het vergroten van het pencentage beleggingen in vastrentende waarden. Die beleggingen dienen dan echter tegen een laag rendement te geschieden. Hierdoor vermindert het (verwachte) rendement en daarmee het toekomstige pensioen.
Het nFTK biedt dus een lager risico tegen de prijs (voor de deelnemer) van een lager pensioen.
[bewerk] Concurrentie-effecten
Het nFTK maakt ook een aantal specifieke risico's zichtbaar (rente risico, credits, valuta risico, zakelijke waarden,...), waarvoor DNB wenst dat pensioenfondsen voldoende dekkingsgraad voorzien (solvabiliteitstoets). De hiervoor benodigde dekkingsgraad kan zeer snel oplopen tot een maximum van 130%. Het nFTK loopt met deze additionele eis geheel uit de pas met andere lidstaten van de Europese Unie. Dit is belangrijk omdat de Europese Unie bezig is een Europese pensioenmarkt te creëren, waardoor in andere lidstaten gevestigde fondsen met in Nederland gevestigde fondsen zullen gaan concurreren.
[bewerk] Invoeringsperikelen
Een betrekkelijk groot aantal (meestal kleinere) pensioenfondsen bleek grote moeite te hebben om de eigen organisatie voor 1 januari 2006 aan te passen de voorschriften van het nFTK. Dit, benevens de vertraagde besluitvorming rond de nieuwe Pensioenwet, was voor De Nederlandsche Bank en het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid in september 2005 aanleiding om de verplichte invoering van het nFTK uit te stellen tot 1 januari 2007. Pensioenfondsen hebben wel de vrijheid om het nFTK per 1 januari 2006 in hun organisatie in te voeren.
[bewerk] Regelgeving in Europa
Eerste pijler pensioenfondsen (zoals de AOW in Nederland) vallen onder de verordening 1408/71 over de toepassing van sociale zekerheidsregelingen op werkenemers, zelfstandigen en hun gezinnen bij grensoverschrijding. Het doel van deze verordening is opgebouwde rechten te behouden en verblijf in het buitenland geen negatieve factor voor de pensioenopbouw te laten zijn.
De richtlijn 2003/41/EG over het werk van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening regelt de tweede pijlerpensioensector in de Europese Unie. De richtlijn moest op 23 september 2005 in de nationale wetgeving zijn ingevoerd. In de praktijk is dit in de helft van de lidstaten nog niet het geval. De Europese Commissie is tegen deze lidstaten een inbreukprocedure begonnen.
De richtlijn schept het pan-Europese pensioenfonds en procedures voor deze fondsen. Een onafhankelijk comité van toezichthouders werkt deze procedures nader uit. Er bestaan nog geen pan-Europese pensioenfondsen, omdat de fiscale behandeling van pensioenfondsen, pensioenen en pensioenbeleggingen per lidstaat erg kan verschillen.
Deze richtlijn gaat uit van zelfregulering van het investeringsbeleid (prudent person principle), wat betekent dat er in principe geen beperkingen zouden zijn op de beleggingsvrijheid. De richtlijn laat echter wel investeringsbeperkingen van lidstaten toe en schrijft ook investeringsbeperkingen voor aan pan-Europese (grensoverschrijdende) fondsen. Deze zijn echter zo ruim gesteld dat ze in de praktijk gewoonlijk geen probleem zullen zijn.
Volgens de richtlijn moeten de pensioenfondsen te allen tijde een dekkingsgraad van 100% hebben. Voor het biometrisch risico moet een buffer worden opgebouwd volgens de regels opgelegd aan verzekeringsmaatschappijen, waardoor de dekkingsgraad tussen 104 en 105% zou komen te liggen. De lidstaten mogen aanvullende eisen stellen.
De Europese Commissie heeft intussen het eerste concept gepubliceerd van een richtlijn voor overdraagbaarheid van pensioenen. Dit concept is nu in behandeling.
[bewerk] Politiek-maatschappelijke betekenis
Nederlandse pensioenfondsen vormen een zeer belangrijke factor in het stelsel van arbeidsverhoudingen. Hun rol daarin lijkt in de komende decennia eerder toe- dan af te zullen nemen. Hun activiteiten staan daarmee echter veel meer dan voorheen in de publieke belangstelling.
De pensioenfondsen hebben ook een grote betekenis voor de financiële en kenniseconomie in Nederland. Veranderingen in het stelsel of de premies zijn in de hele economie voelbaar. Er zijn in Nederland diverse opleidingen voor de financiële sector en ook een op pensioen gespecialiseerd wetenschappelijk instituut als Netspar (Universiteit Tilburg) is niet goed denkbaar zonder de pensioensector.
[bewerk] Enkele pensioenfondsen
Bekende Nederlandse pensioenfondsen zijn:
- ABP (voor de overheid, semi-overheid en onderwijs), naar belegd vermogen één van de grootste pensioenfondsen ter wereld, het grootste fonds van Europa [1]
en
Zie tevens: Z-score (financieel).