Polder
Een polder is een gebied dat lager ligt dan het omringende water en waarvan de waterstand kunstmatig geregeld kan worden. Polders worden in het algemeen doorkruist met watergangen. Voor de waterhuishouding is het noodzakelijk dat de sloten goed door kunnen stromen. Om hiervan zeker te zijn worden de sloten twee keer per jaar geschouwd: er wordt gecontroleerd of het water diep genoeg is en of er geen waterplanten in het water staan. Eigenaren van land grenzend aan water zijn verplicht om hun sloten te schouwen.
Een polder is een waterstaatkundige eenheid, dat wil zeggen dat het geen verbinding heeft met het buitenwater behalve via kunstwerken. Een poldermolen of gemaal (soms meerdere) regelt het polderpeil; via inlaten kan (vers) water worden binnen gelaten. Een polder is omgeven door een waterkering.
In delen van een polder kan een hoger peil worden gehanteerd. Dit wordt geregeld met behulp van stuwen.
Nederland telt ongeveer 3000 polders. Er bestaan verschillende vormen. De drie belangrijkste zijn de droogmakerij, de indijking en de ontginning. Een droogmakerij is een inpoldering van open water, bijvoorbeeld een meer of plas, dat letterlijk is drooggemaakt. Een indijking is een inpoldering van getijdegebied langs de kust of een rivier. Hierbij gaat het om een gebied dat al periodiek droogviel en door indijking definitief droog blijft en in cultuur gebracht kan worden. Aan de kust gaat het meestal om kwelders, langs de rivier om voormalige uiterwaarden. Een ontginning is in cultuur gebrachte woeste grond, bijv. een voormalig moeras-, veen-, heide- of duingebied. Dit hoeft geen polder te zijn: hier is alleen sprake van als het gebied permanent bemalen moet worden.
In Vlaanderen wordt de term polder ook gebruikt om het openbaar bestuursorgaan aan te duiden, dat belast is met de waterhuishouding in een poldergebied. Dit is vergelijkbaar met een waterschap in Nederland.