Antibioticum
Het klassieke begrip antibioticum heeft betrekking op stoffen van organische oorsprong die ziekteverwekkers (met name bacteriën in het lichaam) bestrijden, dit naast chemotherapeutica, stoffen die door de mens langs synthetische weg zijn bereid. Een voorbeeld van die laatste categorie zijn middelen als Salvarsan en de groep van de sulfonamiden (ontdekking rond 1935). Tegenwoordig wordt dit onderscheid niet meer strikt gehandhaafd en spreekt men bij alle stoffen die aan mensen kunnen worden toegediend om bacteriële infecties te bestrijden over antibiotica. Met de term chemotherapeutica worden tegenwoordig meer specifiek anti-kankermiddelen bedoeld. Middelen die ziektekiemen doden die zich niet in het lichaam maar op de huid of op b.v. werkbladen bevinden worden desinfectantia of antiseptica genoemd.
Er zijn twee belangrijke groepen antibiotica: de bactericide of bacteriedodende, en de bacteriostatische of bacterieremmende, die de groei voorkomen. Voor een bactericide werking (b.v. bij penicillinen) is groei soms noodzakelijk zodat men dergelijke middelen althans theoretisch gezien beter niet met een antibioticum uit de bacteriostatische groep (zoals doxycycline) kan combineren.
Het eerste antibioticum penicilline werd in 1928 door Alexander Fleming ontdekt als de werkzame stof van een penseel-schimmel, Penicillium notatum. Pas in 1941 verschenen de eerste publicaties van toepassing op mensen. Later kwam daar het streptomycine nog bij, en allerlei afgeleide middelen.
De ontdekking van antibiotica als penicilline betekende een doorbraak in de bestrijding van ziektekiemen, en er werd dan ook over gesproken als 'een wondermiddel', dat een grote effectiviteit paarde aan geringe bijwerkingen.
- β-lactam antibiotica
- β-lactam antibiotica bevatten een beta-lactam groep (een ring bestaande uit drie koolstofatomen en een stikstofatoom) en werken in op de celwand van de bacteriën. Soorten: penicilline, cefalosporine, monobactam en carbapenem. penicilline kan geassocieerd worden met clavulaanzuur. Deze stof bevat ook een β-lactam groep, maar wordt in tegenstelling tot de antibiotica niet afgebroken door β-lactamase, een enzym dat sommige resistente bacteriën produceren, maar vormt er een stabiel complex mee, zodat het enzym geen penicilline meer kan afbreken. Vrij veel gebruikers worden allergisch voor β-lactam antibiotica.
- Aminoglycosiden
- Aminoglycosides behoren tot de snel bactericide antibiotica. Ze remmen de eiwitsynthese van bacteriën door zich te binden aan het 30S-ribosoom, en zo de vorming van het initiatiecomplex te inhiberen. Bovendien kunnen deze aminoglycosides ook misreading veroorzaken. Van de aminoglycosides worden thans voornamelijk gentamicine, tobramycine en de semisynthetische derivaten netilmicine en amikacine gebruikt.
- Tetracyclines
- Tetracyclines zijn een groep bacteriostatica gebaseerd op tetracycline. De belangrijkste tetracyclines zijn tetracycline, chloortetracycline, oxytetracycline, doxycycline en methacycline. Het zijn de eerste keus middelen in de behandeling van chlamydia en rickettsia.
- Macroliden
- Macroliden inhiberen de translocatie-reactie ter hoogte van het 50S-ribosoom. Ze werken bacteriostatisch aan de in vivo bereikbare concentraties. Ze zijn bacteriocied tegenover de meest gevoelige bactieriën aan hogere concentraties. De belangrijkste macroliden zijn erythromycine, clarithromycine en azithromycine.
- Chlooramfenicol/Thiamfenicol
- Chlooramfenicol en Thiamfenicol remmen de eiwitsynthese ter hoogte van de ribosomen.
- Fluoroquinolonen
- De quinolonen remmen het bacterieel DNA-gyrase (topoisomerase II en topoisomerase IV). Hierdoor wordt de DNA-of RNA synthese rechtstreeks geïnhibeerd, wat hun bactericide werking verklaart.
- Vancomycine
- Vancomycine destabiliseert de celwand van de bacteriën.
- Rifamycine/Rifampicine
- Rifamycine/Rifampicine inhibeert het RNA-afhankelijke DNA-polymerase van de bacteriën.
- Nitro-imidazolderivaten
- Nitro-imidazolderivaten produceren superoxide radicalen die DNA van bacteriën vernietigen. vb: metronidazol. Is zeer actief tegen anaerobe bacteriën.
- Sulfonamiden/Trimethoprim
- Foliumzuurantagonisten leggen de foliumzuurproductie van de bacteriën lam, wat leidt tot celdood. Sulfonamiden worden niet veel meer alleen gegeven, tegenwoordig is het vooral een combinatie van sulfamiden en trimethoprim, bijv. sulfamethoxazol + trimethoprim (co-trimoxazol). sulfamethoxazol is een analogon voor para-aminobenzoëzuur, waarvan het in de plaats met pteridine reageert en een nutteloze molecule vormt voor de foliumzuursynthese. Trimethoprim inhibeert dan weer de omzetting van 2-dihydrofoliumzuur naar 4-tetrahydrofoliumzuur. Naast sulfamethoxazol worden de sulfonamiden sulfadiazine, sulfametrol en sulfametizol Nederland nog wel (zelden, en afnemend) gebruikt. Bij deze middelen zijn zowel het snel optreden van resistentie als een vrij grote kans op allergische reacties een probleem.